Antwoorden oefening 1

1 In onze straat wordt een verkeersdrempel aangelegd en worden huizen gebouwd. type 2: andere vorm (ev/mv)

2 Ze maakte eerst zichzelf op en toen maakte ze de bedden op. type 1: andere betekenis

3 De rector heeft de leerling op spijbelen betrapt en hij heeft de leerling/hem een berisping gegeven. type 3: andere grammaticale functie (de leerling = lijdend voorwerp in het eerste deel en meewerkend voorwerp in het tweede deel: aan wie?)

4 Schaatsen is gezond en schaatsen/dat doe ik regelmatig. type 3: Schaatsen is in het eerste deel onderwerp en in het tweede deel lijdend voorwerp, daar is 'ik' onderwerp.

5 Het lukte haar niet de beste te blijven en zij begon nerveus te worden. type 2: andere vorm (haar/zij) ook mogelijk: type 3: haar = lijdend voorwerp in de eerste zin en onderwerp in de tweede zin.

6 Hij is docent Engels en is in Londen opgeleid. type 3: 'is' is in het eerst deel het enige, dus het belangrijkste werkwoord en koppelt 'docent Engels' aan 'hij' (het is dus een koppelwerkwoord); in het tweede deel heb je twee werkwoorden: is opgeleid. opgeleid is het belangrijkste werkwoord (geeft de actie aan), 'is' geeft alleen maar aan dat het voltooide tijd is, dus is 'is' een hulpwerkwoord.