Wanneer zet je komma's?

 

Zet in de volgende drie zinnen komma’s:

1 Hij heeft drie mobieltjes: een oude, een nieuwe en een oververhitte.

2 Zij whatsappt vaak: ‘s morgens, ‘s middags, ‘s avonds en tussen 2 en 3 ‘s nachts.

3 Rachel, Eline, Annette en Prwzalinka zitten in de schoolkrantredactie.

Conclusie A: in een opsomming.

 

Zet in de volgende drie zinnen komma’s:

1 Doe even normaal, joh!

2 Corwin, zit niet zo verliefd te kijken…

3 He, niet pissig worden!

Conclusie B: bij uitroepen / woorden die je benadrukt aan het begin van de zin.

 

Zet in de volgende drie zinnen komma’s:

1 Het Calvijn College, een van de beste scholen,  is tamelijk reformatorisch.

2 Zeeuws-Vlaanderen, het land der reservebelgen, snapt er niet veel van.

3 Verder ligt aan de rand van Zeeland Tholen, een eiland vol paarden en ezels.

Conclusie C: bij een bijstelling (extra stukje informatie).

 

Zet in de volgende drie zinnen komma’s:

1 Deze fantastische, heerlijke oliebol at hij met vette, glibberige vingers op.

2 Die stugge, stijve Bevelanders hebben meestal niet echt een slanke, atletische gestalte.

3 Het dikke, gezellige meisje zoende de magere, schuchtere jongen plat.

Conclusie D: tussen twee bijvoeglijke naamwoorden.

 

Zet in de volgende drie zinnen komma’s:

1 Toen de jongen bij zinnen kwam, porde hij haar met zijn zakmes in haar vetrol.

2 Terwijl zij nog even stond na te genieten, voelde zij iets in haar zij kriebelen.

3 Dat zij toen met haar dikke worsthanden hem langzaam doch degelijk wurgde, was begrijpelijk doch afkeurenswaardig.

Conclusie E: tussen twee pv's/werkwoorden die tot een ander gezegde horen.

 

Zet in de volgende drie zinnen komma’s:

1 Hij vergat zijn brood, zodat hij honger leed.

2 Ik geniet van brood mits er geen pindakaas met komkommer op zit.

3 Hij gooide zijn brood weg want het was hem te bruin.

Conclusie F: bij voegwoorden, zie volgende dia met uitleg.

 

 

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb